Het voormalige raadhuis in de Kerkstraat

Uit het gemeentearchief/door mr. F. Keverling Buisman

Zoals in de meeste kleinen steden van de zestiende en zeventiende eeuw, was ook in Coevorden de administratie van een zo geringe omvang, dat een eigen administratieve ruimte niet nodig was. De werkzaamheden werden gewoonlijk door de secretaris thuis verricht. Voor vergaderingen van enige omvang, zoals van Burgemeesteren en Gezworen Meente, werden over het algemeen gebruik gemaakt van herbergen en dergelijken. De regelmatig in de stadsrekeningen terugkerende posten voor de tijdens deze vergaderingen genuttigde dranken, voornamelijk wijn en bier, vormen daarvan het duidelijke bewijs1).

Wat de beweegredenen van het zeventiende-eeuwse Coevorder stadsbestuur geweest zijn om te willen beschikken over een eigen stadhuis, is niet met zekerheid te zeggen. De toename van de administratie én de noodzaak om een enigszins representatief gebouw te hebben, waar de gedeputeerden van de Raad van State (Coevorden viel als generaliteitsvestingstad onder de auspiciën van de Raad van State2), en de commandant van de vesting Coevorden ontvangen kon worden, hebben hierbij zeker een rol gespeeld.In de stadsrekeningen van juli 1672 wordt er voor het eerst gesproken van een "Stadshuijs"3).

Waar nu stond dit eerste stadhuis en wanneer werd het gebouwd?

De eerste vraag is betrekkelijk eenvoudig te beantwoorden: Volgens een acte van 1685, die later nog ter sprake komt, stond het stadhuis aan de Kerkstraat, op de hoek van de Meststraat4). De tweede vraag brengt echter een aantal moeilijkheden met zich mee, die niet zo eenvoudig opgelost kunnen worden.Allereerst moet vastgesteld worden of de stad zelf een stadhuis heeft gebouwd óf een bestaand huis heeft aangekocht en ingericht. Een onderzoek, uitgaande van de eerste veronderstelling, eigen bouw door de stad, leverde weinig resultaat op: in de resoluties van Burgemeesteren en Gezworen Meente komt geen enkele aanwijzing in deze richting voor5). Het andere hulpmiddel bij uitstek, de rekeningen, belooft ook weinig resultaat, omdat deze van 1642 tot juli 1672 vrijwel geheel ontbreken. Aanwezig zijn slechts de rekeningen over 1651/52 en 1655/56 (hiervan ook nog de bijlage), maar dezen bevatten niets wat voor ons onderzoek van belang is6).

Bovendien zijn er een tweetal factoren, die pleiten tegen deze hypothese:

  • nieuwbouw in het centrum van de stad, in dit geval aan de Kerkstraat, zou alleen plaats gehad kunnen hebben van een bestaand gebouw, of op de puinhopen van een afgebrand gebouw;
  • al betrekkelijk kort van de ingebruikneming van het stadhuis worden er door de stad reparaties aan het gebouw uitgevoerd c.a. aan het dak, hetgeen ook weer tegen nieuwbouw pleit7). De tweede hypothese, aankoop van een bestaand gebouw en inrichting daarvan als stadhuis, leverde het volgende aanknopingspunt op: bij de stukken betreffende de bezittingen van de stad (aankomsttitels, acten van verkoop, erfpacht bevindt zich een acte van ruiling d.d. 20 december 1671 tussen de schulte van Coevorden Roelof Camerling9) enerzijds en de Burgemeesteren en Gezworen Meente van de stad Coevorden anderzijds, waarbij de stad van de schulte verkrijgt ‘sijn huijs ende gront, staende ende gelegen in de Kerkstraete, waartegenover de stad aan Camerling afstaat het huis met bijbehorende grond, dat door Jan Tallen bewoond wordt; bovendien betaalt de stad de schulte nog extra een duijsent carolij gulden an geldt ende een golden ducaton tot vijftien gulden’. Een forse som geld dus, die tezamen met een huis, de koopprijs vormt voor het huis van de schulte, dat, gezien de vooraanstaande positie die de schulte in de Drentse kerspelen innam10), een voornaam huis geweest zal zijn.

 

Is dit huis nu hetzelfde huis, dat in 1685 als stadhuis vermeld wordt?

De belendingen, die in de acte van 1685 voorkomen, ontbreken helaas in de acte van 1671, zodat daaruit geen zekerheid verkregen kan worden. Bevestigd werd het vermoeden in de stukken betreffende de geschillen tussen de stad Coevorden en de schulte Roelof Camerling over dienst vorderingen op de stad11): één van de vorderingen van de schulte betrof een bedrag van ‘een dusent ende vijftijen Caroli gulden van stadthuis met die interessen”. Het door de schulte in 1671 aan de stad verkochte huis is dus inderdaad het stadhuis!

De volgende vraag, die zich nu voordoet is deze: Wie waren de voorgaande eigenaren van het huis, en door wie en wanneer is het gebouwd? In de eerder vermelde acte van ruiling d.d. 20 december 167112), waarbij de stad van de schulte het stadhuis verkrijgt, staat aangetekend, dat de schulte het op zijn beurt weer verkregen had van de secretaris Matthias Idsinga13). Deze Matthias Idsinga was gehuwd met Hendryna van Loo, dochter van Arend van Loo en Geertruida Suirmonts14).

Arend van Loo (later noemt hj zich ook wel Arnold van Loë) was burgemeester van Coevorden van 1641 tot 165615). Dat het huis oorspronkelijk in het bezit is geweest van Arend van Loo staat vast; het blijkt onder andere uit een aantekening, die voorkomt in de stukken betreffende de geschillen tussen de stad en de schulte Camerling omtrent zijn vorderingen op de stad16), waar in de staat van de schulden van de stad aan de schulte als een van de posten voorkomt: "het capitaal van wijlen Burgemeester Loë huis is - - - - 1015,-
Matthias Idsinga trad vermoedelijk bij de verkoop van het huis aan de schulte op namens zijn vrouw Hendryna als erfgename; dit echtpaar had vermoedelijk geen behoefte aan een huis in Coevorden, dat de belangen van Matthias Idsinga in Friesland lagen17).

Wat het moment van de bouw betreft verschaffen de grondschattingsregisters en de daarbij behorende stukken de nodige gegevens. Het huis van de burgemeester van Coevorden in 1647 gesteld op een lengte van 40 voet en een breedte van 19 voet18). Dit huis komt in de grondschatting van 1656 voor als 'burgemeester Loo’s achterhuijs' en wordt dan, bij een 'muerwerk' van 38 voet”, aangeslagen voor 135 Car.gulden19) . Waarom er hier gesproken wordt van een achterhuis is niet duidelijk; het is trouwens de enige keer, dat het zo genoemd wordt. Dit huis moet echter het stadhuis zijn, omdat het stadhuis in de grondschattingen van de 18e eeuw voor hetzelfde bedrag namelijk 135 Car.gulden wordt aangeslagen, terwijl er uitdrukkelijk bij vermeld wordt, dat het het huis van de burgemeester (van) Loe betreft20). De lengte van het muurwerk wordt dan gesteld op 35 voet, maar de hermeting in 1750 is vermoedelijk nauwkeuriger dan de voorafgaande metingen, want het muurwerk wordt nu weer gesteld op 40 voet. De aanslag wordt tegelijkertijd verhoogd tot 150 Car.gulden21).

De oudere grondschattingsregisters, die van 1642 en 164622) vermelden bij burgemeester van Loo onder andere de volgende bezittingen: een huis op de grond van Hendrik Everts en een nieuw huis aan de Kerkstraat. In het oudste grondschattingsregister,dat van 1630, toen Arend van Loo vermoedelijk nog niet zo lang in Coevorden verbleef (hij kocht zijn burgerschap samen met zijn vrouw Geertruit op 13 september 163223)), staat op zijn naam slechts één bezitting aangegeven: een huisje op de grond van Evert Schroers24). Zeer waarschijnlijk is dit huisje hetzelfde als het in de grondsschattingen van 1642 en 1646 voorkomende huis op de grond van Hendrik Everts. Derhalve is het in de grondschatting van 1642 voor het eerst voorkomende nieuw huis van burgemeester van Loo an de Kerkstraat het latere stadhuis en door hem gebouwd tussen 1630 en 1642. Het onderzoek naar de oorsprong van het voormalige stadhuis van Coevorden aan de Kerkstraat is hiermee voltooid.

Na de ingebruikneming van het gebouw als stadhuis (1672) heeft het gedurende meer dan twee eeuwen als zodanig dienst gedaan25). Vreemd genoeg is het echter niet gedurende deze hele periode het eigendom van de stad geweest. In 1685 sloot de stad, die door de oorlog van 1672 in grote financiële moeilijkheden was geraakt, met het Gasthuis, een van haar grootste schuldeisers, een overeenkomst, waarbij de stad het stadhuis als betaling voor haar schulden aan het Gasthuis afstaat26). De schulden van de stad aan het Gasthuis bedroegen op dat moment 1411 Car.gulden.

Nog op dezelfde dag, 21 juli 1685, werd de overdracht van het stadhuis geregeld27) en vervolgens sloot men nog een overeenkomst, waarbij de stad het stadhuis weer van het Gasthuis huurde voor 56 Car.gulden per jaar én de stad het recht verkreeg om het stadhuis voor hetzelfde bedrag terug te kopen, als waarvoor het verkocht was28).

Pas in 1754 slaagde de stad er in het stadhuis weer van het Gasthuis terug te kopen; dit leverde echter nog de nodige moeilijkheden op, omdat de stad vanaf 1685 alle onderhoudskosten voor haar rekening genomen had29) en hiervoor in de terugkoopprijs enige compensatie wenste. Nadat de drost een tweetal arbiters benoemd had, namelijk de heren van Lier en Kijmmel, werd een accoord getroffen, waarbij de stad voor het stadhuis 830 Car.gulden betaalde30). Een van de factoren, die de reparatiekosten nogal op hadden doen lopen, was een brand, die op 21 december 1735 het dak verwoest had31). Voor het herstel werd onder andere gebruik gemaakt van 3000 blauwe pannen, geleverd door J.L. Tobias uit Zwolle voor ƒ 102-10-032).

Niet alleen is het mogelijk gebleken om de geschiedenis van het voormalige stadhuis van Coevorden in hoofdlijnen te voorschijn te brengen uit het oud-archief van Coevorden, maar ook is het duidelijk geworden, dat men in dit archief de bronnen aantreft voor een gedetailleerde geschiedenis van Coevorden. Onbegrijpelijk is het daarom, dat men bij de geschiedschrijving over Coevorden hiervan in zo geringe mate gebruik gemaakt heeft, waardoor de wetenschappelijke waarde daarvan beperkt blijft. Het is dan ook van het grootste belang, dat de toekomstige onderzoekers van Coevordens geschiedenis de weg naar dit archief wel weten te vinden en er een vruchtbaar gebruik van zullen maken.

Assen, mei 1973.

Noten:


Oud-archief Coevorden (verder aangehaald als O.C.), inv.no.80, zie o.a. de posten van 28 maart 1672, 4 april en 3 juni 1628; met de bijbehorende ordonanties in inv.no’s 731 en 732.

  • 2) S.J. Fockema Andreae, De Nederlandse Staat onder de Republiek, A-dam, 1961, blz. 117 (Verhadelingen Kon.Akademie van Wetenschappen en Kunst, afd. Letterkunde, Nieuwe Reeks – Deel LXVIII – no. 3).
  • 3) O.C. inv.no.628, post van 10 juli 1672; dat het niet een eenmalige aantekening is, blijkt o.a. uit inv.no.629, posten op 19 en 20 december 1672.
  • 4) O.C. inv.no.885; los charter no.43.
  • 5) O.C. inv.no’s 76 en 77.
  • 6)O.C. inv.no’s 626, 627 en 736.
  • 7) O.C. inv.no.629, posten van 29 april 1674 en 16 februari 1675 (glazenmaker ; inv.no.634, fol.12, no.29 (dakreparatie).
  • 8) O.C. inv.no.701
  • 9) Roelof Camerling was schulte van Coevorden van 1660 tot 1685 (Nieuwe Drentsche Volksalmanak, 1902, pag. 142).
  • 10) I.H.Gosses, Bestuur en rechtspraak in de landschap Drente, ’s-Gravenhege, 1941, pag.304 e.v.
  • 11) O.C. inv.no.498.
  • 12) O.C. inv.no.701.
  • 13) Matthias Idsinga was geen secretaries van Coevorden, maar van het Friese Barradeel (Nederlandsch Patriciaat 20e jaargang, 1931/32, pag. 117).
  • 14) Nederlandsch Patriciaat 20e jaargang, 1931/32, pag. 117.
  • 15) Eerste vermelding als burgemeester in inv.no.80, pag.137 (20 december 1641); laatste vermelding in inv.no.736, op 22 april 1656.
  • 16) O.C. inv.no. 498.
  • 17) Matthias Idsinga was niet alleen secretaries van Barradeel, hij was ook gedeputeerde van Friesland en volmacht ten Landdage (Nederlandsche Leeuw, 1934, 103).
  • 18) Oude Statenarchieven, inv.no.845, Coevorden, pag.300.
  • 19) O.C. inv.no.678, fol.19 verso; Oude Statenarchieven, inv.no.845, pag.201 en 246.
  • 20) O.C. inv.no.679 (ca. 1715); O.C. inv.no.680 (ca. 1740); beide op fol.1.
  • 21) Oude Statenarchieven, inv.no.858, Coevorden, fol.1.
  • 22) Oude Statenarchieven, inv.no.845, Coevorden, pag.4, 66 en 154.
  • 23) O.C. inv.no.392
  • 24) Oude Statenarchieven, inv.no.841, Coevorden, fol.19.
  • 25) Het stadhuis heeft dienst gedaan tot 1900 (besluit gemeenteraad Coevorden 31 maart 1900 tot verkoop van het stadhuis ter bekostiging van het nieuwe, dat in november 1900 in gebruik werd genomen).
  • 26) O.C. inv.no.78, pag.118/119.
  • 27) O.C. inv.no.78, pag.120; ook: O.C.inv.885, los charter no.43.
  • 28) O.C. inv.no.78, pag.121.
  • 29) Het totaal bedrag aan onderhoudskosten bedroeg ƒ 1131-16-4 (uit O.C. inv.no.891).
  • 30) Zie voor deze kwestie O.C. inv.no.891.
  • 31) O.C. inv.no.81, inv.no.309.
  • 32) O.C. inv.no.891.