Tab Gemeente Coevorden
Terug naar zoeken
Looweg bij Coevorden in 1900

Wegen naar en van Coevorden

Type:
Collectie
Kern:
Coevorden
Kenmerken:
Gebeurtenis
Periode:
19e eeuw

De weg Coevorden-Dalen is een vrij drukke weg geweest, druk vanuit negentiende eeuws standpunt bekeken. Bovenstaande afbeelding uit 1906 van de Looweg maakt op ons een weldadig aandoend rustige indruk.

Toch bleek hij druk genoeg te zijn om;

  • hem te verharden;
  • een tol te plaatsen.

Aanvankelijk was deze weg, zoals alle andere wegen, een zandweg, soms berijdbaar, vaak niet of zeer moeilijk berijdbaar, zoals de diligences ondervonden.

Commissie

Voor Drenthe starten we deze geschiedenis met de al eerder genoemde instelling van een commissie, die een plan tot aanleg van straatwegen moest brengen. In dit plan werd als één der eerste wegen genoemd Coevorden – Emmen – Zuidlaren, waarin dus de weg Coevorden – Dalen valt. Op 12 juli 1853 kwam het “Reglement op het verlenen van subsidiën uit de provinciale Fondsen ter bevordering van den aanleg van Straat- en Kunstwegen in de Provincie Drenthe”, reeds elf dagen later Koninklijk goedgekeurd en zo kan in 1854 de subsidie verleend worden door de Provinciale Staten voor de weg Coevorden – Dalen en in 1855 /1856 uitgevoerd worden.

Bestek

Het bestek spreekt van een “Kunstweg met verbrijzelde Keijen, tusschen Coevorden en Dalen, ter lengte van 3637 Ellen”, en van “een tolhuis, lang 11.05 el en breed 4.45 el”. De besomming was f 21.149,-. Nu was men in Coevorden reeds in 1842 begonnen te denken aan verbetering der wegen naar Dalen, naar Overijssel en Hannover (de grens), doch dit ging nog niet door vanwege de voorwaarden welke Coevorden zelf stelde. Na veel geharrewar kwam het op 13 januari tot een goed gesprek met het gemeentebestuur van Dalen en samen zouden ze nu, ieder voor de helft, de kosten betalen, het tolhuis bouwen, het onderhoud verzorgen, een toezichtcommissie vormen enzovoort enzovoort. Natuurlijk zouden de tolopbrengsten ook gedeeld worden. Het bestek van voorwaarden was 9 maart klaar. Met de beschrijving van het werk.

Aanbesteding

De aanbesteding vond plaats op 24 april 1855 en Jan Schulenberg was de gelukkige aannemer van het werk voor een bedrag van f 20.800,-. De voltooiing van deze weg betekende wel, dat er nu een vrij redelijke verbinding via Dalen met Hoogeveen en Emmen kwam.

Dan gaat de ontwikkeling langzamer zoals blijkt uit onderstaand overzicht:

WegSubsidiebesluit Provinciale statenGoedkeuring bestedingstukken door Gedeputeerde StatenJaar van uitvoering
Coevorden- Dalen13-04-185412-04-18551855-1856
Coevorden-Gramsbergen04-11-186417-07-18671878
Coevorden-Ellenbeek14-07-187402-11-18771878-1879
Coevorden-De Krim (Lutterhoofdwijk)17-11-187706-02-18801880
Coevorden-Esschenbrügge12-07-189230-03-18941894


De geschiedenis van de weg Coevorden – Dalen heeft een aantal zeer interessante details. Het bestek vermeldt uitvoerig alles, wat maar kan bijdragen tot het slagen van de kunstweg.  

Zo was het werk verdeeld in vier percelen, te weten:

  • de aardebaan op het grondgebied van Coevorden, lang 1775 ellen;
  • de kunstweg hierop;
  • de kunstweg over de aardenbaan op het grondgebied van Dalen, lang 1862 ellen. (Dalen zorgde zelf voor de aardenbaan);
  • het bouwen van een Tolhuis met tolboom, scheeringen en toebehoren.

* Bijlage: Bestek en voorwaarden waarnaar zal worden aanbesteed: Het maken van eene kunstweg met verbrijzelde keijen, tusschen Coevorden en Dalen, ter lengte van 3637 ellen, en van de daarbij behoorende kunstwerken; alles met bijlevering der benoodigde materialen.

De percelen konden ieder apart aangenomen worden, doch het werk werd, zoals we zagen, door timmerman-aannemer Jan Schulenberg in haar geheel genomen. Hij moest onder meer wel alle “vreemde en schadelijke stoffen”  verwijderen en voor het midden van de baan werd “niet dan zuiver zand gedoogd”. Ook moest hij een houten duiker, gemaakt “van regtgestreken eiken 5 duims deelen” plaatsen, “alles naar den eisch bewerkt en met taaije 10 duims deelen” rongen, op afstanden van één palm bespijkerd”. Daarnaast kwamer er nog drie duikers van gebakken potten, “van binnen verglaasd en doelmatig in elkander gezet …….”.

De kunstweg was voor onze begrippen vrij smal, namelijk “3 ellen buitenwerks en eene dikte van 20 duimen, met 10 duimen tonrondte”, en uiteindelijk met een laag leem van één duimdik bestreken. 

Tolhuis

De beschrijving van het te maken tolhuis, in ellen ook weer gemeten, is zo nauwkeurig en uitvoerig, dat het voor een hedendaagse aannemer een lust moet zijn dit gebouwtje opnieuw te maken. De kamer en gang met de blauwe gesmoorde- en de provisiekamer en kelder met rode 22 duims plavuizen, “allen wel vlak en vast in zand te leggen en in te wasschen”, moeter er beslist fris hebben uitgezien. Het slapen kan onder meer in de beide bedsteden gebeuren. Het secreet was in de schuur, “van vuren 22 streeps hout aan regelwerk van Juffers, met eene behoorlijke zitting en deur te voorzien”. Onder de zitting werd een riool gemetseld die uitkwam op een gemetselde zinkput. De zolder kon men via de ladder bereiken.

De tolboom was een waar kunststuk, behoorlijk zwaar en stevig en kon met een ingelaten zwaar hofdeurslot gesloten worden. Voor de donkere uurtjes kwam er een blikken lantaarn, geleverd en geplaatst op een lantaarnpaal.

En als dan het houtwerk buiten, in de kamer en in de gang gegrond, gestopt en “drie malen overgeverwd en naar den eisch geschuurd” is, het houtwerk in de bedsteden, de kast van binnen en het provisiekamertje “twee malen geverwd”, dan staat er een degelijk stuk werk, gemaakt met zorg en met materialen “alle van de beste soort”.

Op 10 mei 1856 komt de koninklijke goedkeuring en wordt er concessie verleend voor 25 jaar tolheffing op de weg van Coevorden naar Dalen. Natuurlijk zullen Gedeputeerde Staten toezicht houden en de tolgelden zullen moeten dienen voor onderhoud, “en hetgeen er toe behoort”.

Ook de tarieven worden vastgesteld en we lezen:

Tarief van tolregten te heffen op den Weg van Coevorden naar Dalen:

Artikel 1 
Voor elk los paard of muilezelf 0,03
Voor elk rundbeest of ezelf 0,02
Voor elk kalf, schaap of varkenf 0,01
Voor eene kudde schapen of varkens, sterker dan 50 stuks ineensf 0,50
Van elken bok, geit of hond, aangespannen voor een rij- of voertuigen,  met twee of vier wielenf 0,02
Voor een paard, runderbeest of ezel, aangespannen voor rij- of voertuigen   met twee of vier wielen of voor sledenf 0,08
Voor twee paarden, rundbeesten of ezels, aangespannen voor rij- ofvoertuigen met twee of vier wielen     f 0,10
Van ieder aangespannen paard, rundbeest of ezel daarbovenf 0,05
Wanneer twee of meer rij- of voertuigen samen gekoppeld zijn, zalbovendien van elk paar wielen betaald wordenf 0,07
Van elk paard, aangespannen voor diligences of postwagens, ingerigt voor  niet meer dan zes personenf 0,07
Idem voor meer dan zes, doch niet meer dan negen personenf 0,10
Idem voor meer dan negen personenf 0,12


Voor de bijwagens, behoorende tot eene diligense of postwagen zal betaald worden evenals voor de laatst genoemde naar mate van het getal der plaatsen  zonder aangespannen paarden.

Artikel 2

De passage van Coevorden, tot op den Ballastweg, vice versa, zal geheel vrij zijn van tol.  

De inwoners van Dalerveen, Schoonebeek, Nieuw-Schoonebeek, Pad- en Vlieghuis en Weijerswold op de grens der gemeente Coevorden, eerst op den kunstweg komende en van de halve lengte slechts gebruik makende zullen de helft des betaalden tol betalen; zoomede de Ingezetenen van de Loo, zij aldien zij regstreeks komen van hunne woningen of daarheen terugkeren zonder verder gebruik van den kunstweg te maken.

Artikel 3

Diegene, wier paarden of rijtuigen dikwerf een gedeelte van den weg berijden, zullen den tol kunnen uitkopen naarmate van den afstand, die gewoonlijk door hen wordt afgelegd, en de vermenigvuldigheid der gewone reizen.

Zij zullen dienaangaande met de commissie van toezigt uit de respective gemeentebesturen de vereischte overeenkomst kunnen sluiten, doch niet langer dan voor één Jaar, telkens eindigende op den 31 December.

Artikel 4

Van den tol zijn vrij:

  • De paarden en rijtuigen, behoorende tot des koningshuis en die der Prinsen, Princessen van hetzelve zoomede op reis de paarden en rijtuigen van de personen, die het gevolg des Konings en des Koningin of des Prinsen en Princessen uitmaken.
  • De paarden en rijtuigen van renboden in ’s Konings dienst en op reis zijnde.
  • De paarden en rijtuigen uitsluitend gebruikt wordende voor de brieven posterij, wanneer in het rijtuig behalve de postillon geen of slecht een reiziger is.
  • De paarden en rijtuigen niet anders vervoerende dan materialen ten gebruike van den weg, vergezeld van een vrijbillet namens de commissie belast met het toezigt des wegs afgegeven.
  • De paarden en het rijtuig des aannemers van het onderhoud of van herstellingen van den weg, voorzooverre het werk zich onder het tolperceel is bevindend.
  • De paarden en rijtuigen der Ambtenaren van de Waterstaat, wanneer zij in gemelde hunne betrekking reizen.
  • De paarden der Koninklijke Marechaussées en van Militariens in uniform als ook de wagens en voertuigen aan den Stadt of aan de nationale legerkorpsen behoorende, en voorziens zijnde van het distinctief teeken van het departement van oorlog vastgesteld.
  • De onaangespannen ongezadelde en onbeslagen veulens, zoolang dezelve nog geen snijtanden hebben.
  • De paarden en wagens, uitsluitend vervoerden mest en asch op eigen gebruik bestemd, zoomede heideplaggen, heideschalen of turf evenzeer op eigen of gehuurden grond gestoken en tevens voor eigen gebruik bestemd. Eveneens zullen vrij zijn van tol de wagens welke ledig zijnde, de vermelde voorwerpen gaan halen, in welk geval de tol voor de heenreize dier paarden en wagens zal worden betaald, doch wanneer zij wederkeren met dusdanige specien beladen terugkeeren, zal worden gerestitueerd mits de terugkomst op denzelfden dag plaatshebben.
  • De paarden en het vee van en naar eigen of gehuurde woningen of landerijen gedreven of geleid wordende, zoomeede de paarden en wagens van landbouwers die hunne eigene geteelde voortbrengselen van veld-, land- of akkerbouw van en naar hunne eigen of gehuurde gronden of gebouwen vervoeren.
  • De losse ongezadelde paarden zonder hoofdstel, welke om te worden beslagen naar hoefstal en daar, na het beslaan, terug geleid worden; zullende de tol voor de  heenreize betaald, doch vervolgens bij het terugkeeren, mits zulks op denzelfden dag geschiede, teruggegeven worden.
  • De paarden vóór, en de lijkwagens. 

Behoort bij het Koninklijk Besluit van den 16 den Mei 1856, Nummer 77,   Mij bekend,  De Minister van Binnenlandsche Zaken. (get.) Van Reenen.  Accordeert met origineel, De Secretaris-Generaal bij het Ministerie van Binnenlandsche Zaken.    (getekend) J. Schröder. 

Coevorden en Dalen krijgen dus samen de machtiging tot tolheffing; beide gemeenten krijgen het tarief terwijl ook de hoofd-ingenieur van de Waterstaat hiervan een afschrift krijgt, zodat hiermee voldaan wordt aan de eis dat er vanwege Gedeputeerde Staten controle kan worden uitgeoefend.

Subsidie

De kosten van aanleg van de weg zijn vrij hoog en daarom zullen Coevorden en Dalen een subsidie van 40% vragen en van 35% krijgen. Ook deze subsidieverlening gaat onder bepaalde voorwaarden en zo lezen we dat: “het bestek goedgekeurd moet worden door het College van Gedeputeerde Staten; dat het geheel moet vallen onder de voorwaarden van het “Provinciaal Reglement op het verlenen van subsidies, ter bevordering van de aanleg van kunstwegen in Drenthe”; en tenslotte dat de kunstweg “in eenen goeden staat, ter beoordeling van Gedeputeerde Staten”, zal moeten worden onderhouden.

De kosten van aanleg worden geraamd op f 20.851,49 de hoofd-ingeneur van de Waterstaat verklaart dit bedrag voor juist en nadat hij geconstateerd heeft dat er aan bestek en voorwaarden is voldaan kan het College van de Staten van Drenthe de subsidie betalen. En zo lezen we:

Staat der kosten f 20.851,(49)
Betaald aan subsidie (Dit was reeds tevoren als subsidie verleend)f    5.000,-
Er wordt dan aan subsidie uitgekeerd 35% totaal f 15.851,-


Een eenvoudig rekensommetje leert ons nu dat er in totaal aan subsidie wordt gegeven f 10.547,85 dus zowat de helft; en dat is wel wat meer dan wanneer men het over de hoofdsom had gegeven, het scheelt zo’n f 3.250,-. We kunnen ons voorstellen dat Coevorden en Dalen hiertegen geen bezwaar hebben gemaakt, vooral omdat de kosten van onderhoud in de komende jaren voor bijvoorbeeld Coevorden vrij hoog zijn.

Deze kosten hoopt men onder andere te dekken door tolheffing en het “Reglement en tarief van de Tolheffing op den kunstweg tussen Coevorden en Dalen” is, met uitzondering van enkele hogere bedragen, een getrouwe kopie van het Koninklijk Besluit van Willem II de datum 12 juni 1877, Nummer 107, betreffende de tolheffing op de weg van Assen naar Rolde. Daarnaast leent de gemeente Coevorden volgens een Raadsbesluit van 24 augustus 1855 het ontbrekende bedrag tegen een rente van 4 % en we lezen dan:

“Register van inschrijving tot deelneming in de negotiatie van tienduizend gulden, rentende vier ten honderd in het jaar, ten laste der gemeente Coevorden, volgens raadsbesluit van den 24 augustus 1855, goedgekeurd bij besluit van Heren Gedeputeerde Staten van Drenthe van den 19 september 1855, nummer 45”.

“ter betaling der kosten van aanleg des Kunstwegs van Coevorden naar Dalen, losbaar in dertien jaren,’ waarvan de eerste aflossing zal plaats hebben den 1e november 1856”.

De intekenlijst vermeldt op 1 oktober 1855 drie handtekeningen, te weten Slingenberg (de notaris), goed voor f 6.500,-; R. van Stalboom, goed voor f 1.500,- en namens het Gasthuis de heer Goudt, goed voor f 2.000,-.

Tolheffing

Het geld was dus snel bijeen. Toch zal er gretig gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid van tolheffing, zowel de landwegen, zoals bijvoorbeeld de reeds eerder vermelde weg Coevorden – Dalen en de weg Avereest – Coevorden – Gramsbergen – Ambt Hardenberg, als de waterwegen. De sluis-, afvaarts -, doorvaarts- en bruggelden worden geheven door de provincie Overijssel en de vaart- en bruggelden door de Coevorder Kanaal Maatschappij.

De tolheffing wordt ook vaak verpacht. En zo zien we bijvoorbeeld in 1879 dat op de Kunstweg Dalen – Coevorden door Klaas Kleinmeier, winkelier te De Krim en Jan Dorgelo, bakker te De Krim, voor de som van f 1.000,- de tolboom gepacht wordt. Zeker geen gering bedrag. Er moest dus wel een behoorlijk druk verkeer zijn om hieraan te verdienen. Over de tolheffing later nog iets. 

Aanleg kunstweg Coevorden – Dalen

We keren weer terug tot de vijftiger jaren, en gaan verder met de aanleg van de kunstweg Coevorden – Dalen en enkele grepen uit de historie daarvan.

Toezicht

Een weg aanleggen, goed. Het toezicht daarop, dat wordt ook een probleem. Aanvankelijk wordt gedacht aan de hoofd-ingenieur van de Waterstaat, P. Kock, die reeds enige werkzaamheden had verricht te weten opnemingen, waterpassingen, opmaken van het bestek, schrijflonen enzovoort. Hij had hiervoor f 125,35 gedeclareerd, met daarnaast f 24,40 voor reis- en verteringskosten. Een bedrag, dat volgens de griffier van de Staten van Drenthe blijkens een brief van 14 augustus 1855 vrij laag was, gezien zijn “niet meer dan f 24,40 ……”

Doch, ………..

En nu moeten we het hele verhaal goed chronologisch volgen, anders raken we in de war. December 1854 was er een verzoek uitgegaan aan de waarnemend hoofd-ingenieur:

  • voor openbare aanbesteding (waarvoor dus het bestek nodig was);
  • voor benoeming van opzichter Wind tot opmaking van het bestek.


De heer Kock, hoofd-ingenieur, brengt op 12-13 maart een bezoek aan Coevorden – Dalen. De tocht wordt per rijtuig gemaakt. De kosten van het rijtuig bedragen f 15,-. In een brief van 21 maart 1855 (aan de gemeentebesturen van Coevorden en Dalen) beveelt Kock de adjudant Officier, belast met het doorgaand beheer op de fortificatiewerken te Coevorden, aan voor het dagelijks toezicht op de werken voor de te maken kunstweg.

Op 5 april daaraanvolgend schrijft Kock aan Coevorden en Dalen over de proefdruk van het bestek. Hij vraagt of het dagelijks toezicht al aan iemand is opgedragen en ook, of men de dag van besteding wil invullen. Veertien dagen later stuurt Kock 17 exemplaren van het bestek en 11 aankondigingen. De kosten hiervan zijn f 22,76.

Ondertussen hebben Coevorden en Dalen een “Commissie voor de daarstelling van den kunstweg” ingesteld, die voortaan de administratie zal bijhouden, correspondentie voeren; toezicht houden; op de tolgaarder toezien enzovoort, enzovoort.

In een brief van 9 juni vraagt Kock aan Coevorden en Dalen:

  •  of het werk al begonnen is;
  •  of er al materiaal aangevoerd is;
  •  of er al een opzichter is benoemd.


Hij sluit tevens een rekening in ten bedrage van f 207,25 van zijn bezoek op 12-13 maart.

Het bestek wordt gemaakt en zal zo spoedig mogelijk opgestuurd worden naar de Provinciale Staten waarbij aan de Commissaris de Konings gevraagd wordt (men had ondertussen vernomen via de dagbladen dat er van Rijkswege subsidie zou worden verleend) om spoedige uitbesteding “uit hoofde de aanvoer van materialen met een eerlang te verwachten hoogen waterstand voordeliger is”.

We hebben reeds gezien dat het bestek en de subsidie geen moeilijkheden opleverden doch, de hoofd-ingenieur geeft te kennen weer te willen komen. In feite is de Commissie hier heel niet happig op. Natuurlijk hij mag komen en inspecteren, maar wie betaalt dit? Zijn komst brengt maar onnodige kosten mee en de aannemer vordert ook zo weinig ….

Heel duidelijk blijkt waar de kneep zit in het zinnetje: “O, mogt Uw Edelgestrenge echter op last van Gedeputeerden den weg willen inspecteren, of die inspectie om andere redenen noodzakelijk houden …”

Juist, men vond de hoofd-ingenieur te duur! Dit waren “Haagse Kosten” en daaraan waren B&W te Coevorden in die dagen nog niet gewend.

En de commissie schrijft dan ook een dag later, en hier wordt het geheel duidelijk dat:

Aan de Heer Wind was reeds betaald f 96,- voor waterpassen, opmaken en een planbegroting.

Aan de Heer hoofd-ingenieur was verzocht “voor ene reis naar herwaarts”, “tot medewerking, ter opmaking van het vereiste bestek”, waarvoor betaald is f 149,75.

Opzichter Wind echter genoot tevens een beloning ten bedrage van f 60.- per maand. (voor die tijd een braaf loon!), en de Commissie schrijft dan ook:

“dan vertrouwen zij dat Uwe Edelachtbare met ons zullen gevoelen dat spaarzaamheid, die met ene goede uitvoering bestaanbaar is, zooveel mogelijk door ons moet worden behartigd”.

Het is duidelijk, de Heer Wind is goedkoper dan de hoofd-ingenieur en ook, de gemeente Coevorden moet in die dagen echt wel op de centjes passen al bespeurt men wel wat laksheid en kleinburgerlijk denken bij de Vroede Vaderen zo’n 130 jaar geleden.

De Heer Kock schrijft dan ook op 14 augustus dat hij de conferentie met de Commissie en Burgemeester van Coevorden over het te houden toezicht en de kosten, even zal uitstellen.

Hij komt echter wel een week later de zaak inspecteren. De opzichter G. Wind had P. Kock namelijk mondeling meegedeeld dat de aannemer G. Schulenberg aanspraak maakte op de eerste termijn van betaling. Doch uit de brief van de hoofd-ingenieur blijkt dat de aannemer te langzaam werkte (hetgeen men in Coevorden overigens wel wist) en dus kans loopt boete te krijgen voor te late oplevering.

De Commissie echter nu is van mening, dat de aannemer de eerste termijn kan worden betaald.

Duidelijk spelen de plaatselijke verhoudingen en bekend zijn met elkaar hier ter stede een grote rol. Men moet in feite niet veel weten van de Asser Heren en wellicht bespeuren we hier een uiting van de toenemende activiteit van de stand van de gezeten burgerij op staatkundig gebied. De aandacht te Assen, doch ook van de drentse “landed gentry” was in die tijd meer op de agrarische sector gericht dan op de specifiek stedelijke vraagstukken, vooral die van handel, nijverheid en scheepsvaart.

Ondertussen heeft de Heer Kock reeds driemaal om betaling van de kosten van het bestek, voor het aandeel van Coevorden, gevraagd, terwijl de Commissie de declaratie wat te hoog vindt; redenen waarom zij schrijft “dat het oppertoezigt met de Heer Hoofd-ingenieur aan wie hetzelve door Uw Collegie schijnt opgedrongen te zijn, zoodanig gelieve te regelen, dat de kosten voor beide Gemeenten niet te bezwarend zijn.” Ondertussen heeft men in Assen ook de positie van de Heer Wind gezien en men heeft hem, overeenkomstig de wens van Coevorden (en Dalen) met het toezicht laten belasten. Doch het oppertoezigt ligt in Assen. Er is geen enkel reden voor Coevorden dit te betwisten, doch ………… 

Brief van Commissie aan de hoofd-ingenieur op 1 october:

“In antwoord op Uw Edelgestrenge missive van den 27 september jongstleden 863 haasten wij ons te berigten, dat de Commissie volstrekt geene bedenkingen heeft om Aan Uw Edelgestrenge het oppertoezigt over den kunstweg tusschen Coevorden en Dalen op te dragen, en volgens Uw voorstel volgens tarief te betalen, maar ook van oordeel is, dat de provincie, die een ruime subsidie geeft, mede belang dat de Commissie zich reeds voor eenigen tijd tot Gedeputeerde Staten heeft gewend, met verzoek en opdragt aan Uw Edelgestrenge om het oppertoezigt met ZwedG. te willen regelen, zoowel in het belang der provincie, als in dat der Gemeenten. Wij moeten dus de vrijheid nemen Uw Edelgestrenge naar Gedeputeerde Staten te verwijzen om nader inlichtingen. 

                                               De Commissie 

Hier is het nodig even terug te grijpen naar de brief van 30 juli 1855, waarin de Commissie de Hoofd-ingenieur had geschreven dat:

“de finantiele toestand der gemeente Dalen en Coevorden niet toelaat de kosten aan dat opperzigt verbonden te betalen …..”

“de Commissie een geschikter opzigter, de heer Wind uit Assen heeft aangesteld……”

Maar …….”zij (de Commissie) vooronderstelt dat Uw edelgestrenge later vanwege de provincie zal worden gecommitteerd om het werk op te nemen, ten gevolge waarvan de kunstweg niet zal verstoken blijven van het voordeel door Uw edelgestrenge oppertoezigt aan te brengen” en “De Commissie heeft de eer het werk overigens aan Uw edelgestrenge zorg aan te bevelen”.

In een schrijven van 5 september wil de Commissie dat het oppertoezigt wordt opgedragen aan de hoofd-ingenieur. Gedeputeerde Staten in Assen beslissen anders.

Op 17 oktober 1855 delen ze namelijk de Commissie mede dat het oppertoezigt niet is opgedragen aan de hoofd-ingenieur, doch Gedeputeerde Staten hadden hem wel te kennen gegeven, ten koste van de onderneming, er geen bezwaar tegen te hebben “met het oppertoezigt op den aanleg van kunstwegen in deze provincie, welke onder genot van provinciale subsidies door gemeenten worden aangelegd” te worden belast.

Overigens vinden Gedeputeerde Staten de declaratie van de (gedane) werkzaamheden niet te hoog en Coevorden zal die uiteindelijk toch betalen, al moet Kock de commissie op 7 december 1855 herinneren aan het feit dat hij nog steeds niet heeft ontvangen zijn declaraties ten bedrage van f 74,87 en f 49,40. Hij vraagt om betaling. In feite is het wel een triest gechicaneer, dit touwtrekken om enkele guldens. We kunnen ons dan ook best voorstellen dat de heer Kock wat dit betreft geen prettige herinneringen aan Coevorden heeft overgehouden. Ook de traagheid van antwoorden, informatie verstrekken en betalen door Coevorden doet enigszins vreemd aan.

Erkenning

De Heer Wind blijft verder met het toezicht belast, tot ieders tevredenheid, niet het minst ’t zijne. Hij zal later dan ook voor z’n werk een beloning ontvangen, een geschenk en een certificaat wegens dienstvervulling aan de kunstweg. En in zijn dankbrief van 31 mei 1856 schrijft hij dan ook over deze erkenning:

” Voorzeker zal zulks zeer veel bijdragen ter mijner aanbeveling en bevordering; terwijl ik daartoe steeds bij voortduring al het mijne hoogs aan te wenden. Het is mij niet doenlijk mijne innige dankbaarheid juist zóó op het papier of in woorden uit te drukken als mijn hart gevoelt, – wees echter verzekerd, dat het een en ander mij steeds tot eene aangename en dankbare herinnering aan de Gemeenten Coevorden en Dalen zal verstrekken.           

Met de meeste Hoogachting heb ik de eer te zijn Uw Edelachtbare Dw. Dienaar G. Wind. 

Zo, de weg kwam er, doch Coevorden en Dalen wilden echter ook het tolhuis tegelijkertijd laten bouwen en zij wilden hiermee niet wachten tot dat van Zijne Majesteit de Concessie tot tolheffing zal zijn verkregen. Dit schrijven zij aan Gedeputeerde Staten van Drenthe die hiermede op 12 september 1855 akkoord gaan, wel onder voorbehoud. Normaal gesproken laat de Koning in feite de beslissing altijd over aan Gedeputeerde Staten. Dit zal nu ook wel weer gebeuren (Doch je kunt niet weten).

De weg moet natuurlijk ook onderhouden worden. Dit kost geld, doch niet altijd blijkt het voldoende te zijn zoals bijvoorbeeld blijkt uit een brief van de Hoofd-ingenieur van Waterstaat aan de Commissie van de Kunstweg op 29 augustus 1862. Hieruit blijkt dat macadamweg Coevorden – Dalen, de weg van verbrijzelde keien, in sterkte is verminderd onder andere door de primitieve aanleg en het vele gebruik, waardoor “bijzondering slijting en afneming” is ontstaan. De hoofd-ingenieur ziet slechts herstelmogelijkheid door bijstorting van grind en hij stelt de Commissie dan ook voor twee of drie winters een “buitengewone bestorting”, dus naast het normale onderhoud te doen, “van ongeveer 1 of 1½ kuub: el per 10 stukken ellen, te storten over 1½ of 2 el breedte in het midden des wegs en behoorlijk door den ijzeren wegrol vast te rollen”.

Doch het onderhoud zal nog regelmatig van uit Assen bijgesteld en bevorderd moeten worden zoals bijvoorbeeld blijkt uit een brief de datum 31 juli 1868 van Gedeputeerde Staten van Drenthe aan het bestuur van de kunstweg waaruit blijkt dat:

  •  de bermen niet behoorlijk worden onderhouden;
  •  de greppels (voor de afwatering) niet behoorlijk worden opengehouden;
  •  en, dat voor 1 september eerstkomende bericht moet zijn gekomen “welk gevolg aan deze aanschrijving is gegeven”.


Dan is er eerst nog een “aanmaning” van de voorzitter van het college van Gedeputeerde Staten, Gregory, nodig om begin september mee te delen dat de gebreken zijn hersteld en dat daarvoor “126 kuub el keijen, à f 639,55” voor is gebruikt. 

En dan, na zo’n kleine dertig jaren, gaan Coevorden en Dalen elk huns weegs. De burgemeester van Dalen, G.W.J. Bouwmeester, schrijft dan over het raadsbesluit van z’n gemeente aan zijn collega te Coevorden: 

“Amice,

De lengte van den grintweg in onze gemeente bedraagt ruim 1911 meter van Farel heeft zulks volgens de kadastrale plans opgegeven, ik vind het archief niets wat de lengte betreft, welligt berust zoodanige opgave in Uw archief, van Farel meent dat Uw gedeelte ongeveer dezelfde lengte heeft.

De Raad heeft heden goedgevonden om “t onderhoud des wegs te scheiden op de grens der gemeenten; doen liever wie hij zich onderwerpen aan aan de uitspraak van een paar deskundigen.

Gelieve van dit laatste aan Uwen raad mededeeling te doen.

Vriendelijke groeten, Dalen, 28 augustus 1880.  Ter uwer Vermaak 

De Oostermoer – Zuidenveldsche Straatweg – Maatschappij

Dit was een kunstweg, “vanafdien” in de gemeente Emmen, tot de keistraat te Dalen. En, als bovengenoemde maatschappij op 1 juli 1862 ten overstaan van notaris S.J. Oosting te Emmen wordt opgericht dan doet naast Sleen, Emmen en Dalen ook Coevorden mee met vier aandelen van f 500,- per stuk. Voor Coevorden zijn voor akte aanwezig burgemeester Gerrit Herman Woltersom en wethouder Harm ter Poorten.

Geen van beiden komen in het bestuur, doch bij de nadere acte van Deelneming zijn ze er weer bij.

Het is duidelijk, dat het ook voor Coevorden van belang was een verdergaande verharde weg te kunnen gebruiken, hoewel het handels- en personenvervoer niet merkbaar toenam.

Coevorden moest het geld voor de aandelen lenen. Dat wel. Doch het benodigde geld wordt door particulieren snel bijeen gebracht. De rente bedroeg dan ook zo’n 4%. 

De “Coevorder Diek”

“Van Bundesstrasze 403 tot Doctor Picardt Strasze.” 

En daar was nog een weg, die vanuit het Munsterse naar Groningen over Coevorden. Een weg die dan ook gebruikt is door de ons zo bekende Bommen – Berend, de bisschop van Munster in 1672.

Het was één van de weinige grenspasseringen, de andere ging, althans hier in het oosten, via Bourtange. Eeuwenlang hebben dan ook uitgebreide moerassen de grens gevormd tussen “h”ben und drüben”, van dezerzijds met generzijds: zowel tussen Groningenland en Emsland (het gevreesde Boertanger moeras) als tussen “de olde Lantschap Drenthe en de Graafschap Bentheim (de Bommeriete).

Over deze, waarschijnlijk uit de Middeleeuwen stammende zanderige hobbelige weg kwamen de Duitsers naar de drukke marktdagen in Coevorden, waar de vier “biestermoandagen” in oktober en november, met als laatste de Ganzenmarkt, gehouden werden. En tijdens die ganzenmarkt kwamen er veel koppels ganzen, vooral uit het Saksenland, al snaterend en waggelend aangelopen. De wagens uit Hannover, voortgetrokken door ossen of paarden, trokken met hun zware wielen een breed spoor zodat de weg een hoge rug had; een gevaarlijke gekromde lage rug. In feite nodigde deze weg niemand tot grenspassage uit doch ze moesten wel, deze Hallandgänger en Hannek-maaiers, die via de Bentheimer- en Friese poort door de stad trokken, op zoek naar werk. Waren daar C en A ook bij?

Toch werd er wel wat aan deze weg gedaan. In de laatste kwart van de vorige eeuw werkte de bevolking van Emlenkamp, het Laar, Escherbrügge, ieder huisgezin naar zijn vermogen, aan de bestrating. En aangezien dat vermogen zeer klein was wat betreft geld, tijd en stenen, ging dit zeer, zeer langzaam.

En ook de boeren doen mee en we lezen bij Grosveld dat:

“Nu is ’t echter zoover gekomen dat de boeren van Escherbrügge hun gedeelte (15 minuten gaans misschien) voor zoover het slechten en ophoogen van den grond en den aanvoer van klinkers betreft, in orde beginnen te brengen……”

Inderdaad, de boeren hadden karren. Ze konden voor (goedkoop) transport zorgen. Doch de weg was (en bleef) smal, de zon scheen heet…….. Coevorden, de poortwachter voor Groningen, zegt Prakke. Inderdaad, poortwachter en tegelijkertijd de verbinding gevend over de grens, zowel voor hen die aan weerzijden wonen als voor hen ver daarbuiten.

Want zagen we niet reeds de Hannoverianen en de Munstersen? Trokken er ook geen Rusluie, Fransen en vele anderen langs deze oude weg? De Provinciale Staten van Drenthe erkenden dit in hun vergadering van 12 juli 1892 als ze een subsidie voor de aanleg en verbetering van de weg van hier naar de Pruisische op 45% in plaats van de gebruikelijke 40% stellen vanwege “eene internationale verbinding”. Doch het blijft toch wel behelpen. En de weg wordt zoveel gebruikt, door handelaars, en misbruikt zoals in 1672 en 1940. En in 1950 pas wordt de weg weer wat verbeterd. Er is net malaise in het veen, er moet werk komen, en die wordt dan gevonden aan deze weg die dan een 2.80 brede klinkerweg met de bekende diepe sporen en de nog bekendere gekromde hoge rug is.

Als dan ook op 23 april 1963 (!) de moderne verkeersweg komt, waarover wij thans gedachteloos “even” naar Nordhorn en Emlichheim gaan, is het dan ook groot feest, zowel hier als aan de andere zijde van de grens. En tekenend voor de situatie is wel dat men het feest samen heeft gevierd. Een prachtig staaltje van de weg als verbinding tussen mensen. Een verbinding, waaraan velen werkten, zoals bijvoorbeeld Johan Picardt, naast vele anderen. En wellicht eren wij deze gedachte als we voortaan over Johan Picardt Straatweg zouden kunnen rijden, zowel hier als over de grens.