De bevrijding van Coevorden 1672

De raven roepen: kras! kras!
Maar Rabenhaupt roept: huiden.
Men laat de klokken luiden.
Daar helpt noch sterkte, noch moeras


Vondel

 

Het ontzet van Coevorden

Treurig zag het er in 1672 voor ons vaderland uit. Om nietige redenen verklaarden Frankrijk en Engeland ons de oorlog. Gedurende het Stadhouderloze tijdperk waren de vestingen en het leger in zo’n treurige toestand geraakt, dat het Franse leger weldra Utrecht had bereikt. Van deze gunstige gelegenheid maakten ook de Bisschoppen van Munster en Keulen gebruik, om hun slag te slaan. Het leger van Bernard van Galen, Bisschop van Munster, in de wandeling "Bommen Berend" genaamd, bezette de Oostelijke Provinciën en sloeg 4 juli, het beleg voor de sterke vesting Coevorden. Het leger onder de opperbevelhebber Prot begon reeds dezelfde dag met het graven van aanvalswerken. De twee volgende dagen werd een hevig bombardement op Coevorden geopend, waardoor het tuighuis met verscheidene huizen in brand raakten.

De 7e juli werd de stad opgeëist onder het aanbieden van eerlijke voorwaarden. De commandant weigerde de overgave echter, waarna de strijd werd voortgezet tot 10 juli, toen de eerlijke voorwaarden werd besloten. De 12e juli had de overgave plaats.

Van Coevorden trok de Bisschop naar Groningen. Hoe dapper zich deze stad, onder de bevelhebber Karel van Rabenhaupt verdedigde, zodat de vijand na een beleg van 14 dagen, de 28e augustus aftrok, is bijna iedereen uit de vaderlandse geschiedenis bekend. Jaarlijks wordt deze gebeurtenis te Groningen op 28 augustus feestelijk herdacht.

In de tegenwoordige tijd nu wij bijna zeventig jaren in vrede hebben doorgebracht, kunnen wij ons geen denkbeeld vormen wat het betekent, de plaats onze inwoning in vijand’s handen te zien. In de 17e eeuw was die toestand allertreurigst. De legers bestonden uit huurlingen, meestal het uitschot der maatschappij, die in de veroverde plaatsen letterlijk als barbaren huishielden. De Munstersen maakten te Coevorden geen uitzondering op deze algemene regel. Grote overlast ondervonden de burgers van de soldaten, zodat het geen wonder was, dat tal van lieden de gelegenheid aangrepen om Coevorden te verlaten.

Onder de vluchtelingen bevond zich ook Meindert van der Thijnen, schoolmeester en koster van de Hervormde Kerk te Coevorden, die 4 september met vrouw en kind uit Coevorden trok en per as van Dalen naar Groningen reisde, waar hij 6 september ’s morgens om 06.00 uur aankwam.

7 oktober vervoegde zich Van der Thijnen bij de bevelhebber Rabenhaupt. Karel van Rabenhaupt, Baron van Sucha, in Bohemen, was toen reeds een oude man. Dat hij echter nog een flink soldaat was, had hij bij het beleg van Groningen bewezen. Bij de binnenkomst van Van der Thijnen was Rabenhaupt bezig met het bestuderen van een kaart van Oude-Schans, welk plaatsje hij enige dagen daarna innam. Op zijn vraag aan Van der Thijnen, wat het doel van zijn bezoek was, deelde deze hem mede, dat hij in het bezit was van kaarten van de vesting Coevorden; dat hij met tal van bijzonderheden, het garnizoen en de vesting betreffende bekend was, en hem, Rabenhaupt, wilde voorstellen Coevorden bij verrassing in te nemen. Rabenhaupt keek hem met een glimlach aan. Coevorden was wel zo sterk, dat men de vesting niet zo maar kon innemen. Toen echter Van der Thijnen een door hem getekende kaart van Coevorden vertoonde, verried Rabenhaupt enige meerdere belangstelling en verzocht Van der Thijnen, hem den volgenden dag een kleinere kaart te willen overhandigen. De volgende dag bracht Van der Thijnen de nieuwe kaart. Daar Rabenhaupt echter geen tijd had verzocht deze hem een paar dagen te wachten.

In deze nieuwe bijeenkomst werd ook het plan van Van der Thijnen besproken. Zijn plan was om in de winter, wanneer de grachten bevroren waren, de bijten, door de bezetting steeds in de grachten opengehouden, door middel van biezenbruggen over te steken. Daar hij op drie punten wilde aanvallen, namelijk op de bastions Gelderland, dat met het Kasteel, Holland, dat met de Bentheimerpoort en Overijssel, dat met de Friesche poort in verbinding stond, zouden drie bruggen nodig zijn, elk zes voet breed en veertig voet lang. Op verzoek van Rabenhaupt, hield Van der Thijnen zich de volgende dagen bezig met het maken van de biezenbruggen. Toen zij gereed waren werd in alle stilte buiten Groningen een proef genomen, welke geheel naar wens afliep.
Wat of Rabenhaupt bewoog, of hij de vijand in slaap wilde wiegen, of dat hij de handen nog te vol had met andere zaken, is niet bekend, maar het duurde nog geruime tijd voordat hij besloot handelend op te treden. Eindelijk, op de 12den December, werd Van der Thijnen, bij Rabenhaupt, die toen besloten had in ’t laatst van December de aanslag te beproeven, ontboden. Tot dat doel stelde Rabenhaupt 1500 man beschikbaar.

Op voorstel van Van der Thijnen werd Luitenant-Kolonel Fr. van Eybergen het opperbevel opgedragen. Deze zou de aanval op Gelderland besturen. Majoor Wijler zou de aanslag op Holland, Majoor Sickinga die op Overijssel leiden. Een paar dagen later leverde Van der Thijnen een ontwerp van aanval in, in hoofdzaak luidende als volgt: 600 man zal langs Tellinckhuizen, op de Loo, naar Poppenhaar marcheren, met zich nemende zeven vakken van de biezenbruggen voor iedere aanval, en zich begeven op de contrescarp. Op de contrescarp gekomen, zal Eybergen met 300 man op Gelderland aanvallen. Een officier met 150 hiervan, zal Gelderland bezetten. De andere 150 man hiervan zal voorttrekken tot de hoofdwacht bij de Kasteelsche poort en zich van het kasteel meester maken. Majoor Wijler met de andere 300 man zal Holland aanvallen. Een officier met 100 man zal zich meester maken van het geschut en van de wacht. De andere 200 man zullen zich begeven naar den wal tussen Holland en Zeeland. Een kapitein met 120 man zal bezit nemen van de Hoofdwacht op de markt. Een officier met 50 man zal zich naar de Bentheimerpoort begeven, terwijl een sergeant met de overige 30 man het geschut en ‘t kruithuis van Zeeland zullen bezwaren.

De 300 man onder Majoor Sickinga trekken naar Overijssel, nemende de weg langs Boermanshof op de Loo, door de Holvert, voorbij Hengelaarshuis, dwars over den Spanjaardsdijk, over de Haar, tot aan de Hoppegorn, liggende aan de gracht. Op de contrescarp gekomen, zullen zij de biezenbrug leggen tegen de rechterkant van Overijssel. De brug overgetrokken zijnde, zal een kapitein met 100 man de wal tusschen Friesland en Overijssel beklimmen. Een sergeant met 30 man zal Friesland bewaren. Een gedeelte van de overige manschappen zal Overijssel bezetten, terwijl de overigen zich naar de Friesche poort zullen begeven, deze vermeesteren en de ruiterij binnenlaten. 

Eindelijk werd de aanval op 27 december bepaald. Op verzoek van van der Thijnen werden een paar dagen voor het uitrukken de poorten van Groningen gesloten, daar hij vreesde dat de Munsterschen gewaarschuwd zouden worden. Ondanks deze voorzorg gelukte het echter een paar dragonders te ontsnappen.

Den 26 December, des namiddags, trok de ruiterij uit de Steenselpoort, even later door het voetvolk gevolgd. De eerste nacht werd te Gieten doorgebracht. Daar de wegen door de sneeuw slecht begaanbaar waren, vorderde men de volgenden dag slechts tot Odoorn, 28 December werd te Emmen halt gehouden, de biezenbruggen afgeladen en de soldaten het gebruik ervan gewezen. Tevens werden hier de overige officieren gekozen. Het wachwoord "Holland", het veldgeschrei "God met ons"en een stroowisch op de hoed, werden als tekenen van herkenning aangenomen.

Hierop werd de tocht voortgezet. Tegen het vallen van den avond kwam men op de Loo, dicht bij Coevorden. Een dikke mist kwam de ondernemers zeer te stade. De vijand scheen enig onraad te vermoeden. Onophoudelijk hoorde men de schildwachten "werda" roepen. Van Eybergen, hierover ongerust, raadpleegde van der Thijnen. Deze antwoordde, dat dit een gewoon verschijnsel was, dat de schilwachten de verschillende ronden steeds moesten aanroepen en zij hiermede geheel bezig gehouden werden. Hij raadde dus aan den aanval te ondernemen. Aldus werd besloten.

Van der Thijnen ging met de voorhoede. Bij de contrescarp gekomen, ging hij alleen vooruit, om eens uit te zien. Terwijl hij langs de gracht liep, riep een schildwacht: "daar loopt een kerel op de gracht". Een ander vroeg: "waar is die kerel". Meerdere soldaten kwamen aanlopen. Van der Thijnen liep stil door en wachtte op de soldaten, die hij op een punt "het Bysterveld" bescheiden had. Eindelijk kwamen deze, waarop van den wal vuur gegeven werd. De aanvallers begonnen hierop, na enige palissaden gekapt te hebben, met het leggen der brug. Majoor Wijler, die intussen Holland genaderd was schijnt niet goed met het leggen der brug overweg gekund hebben, en zond om Van der Thijnen. Deze bezig zijnde met het leggen der brug naar Gelderland, weigerde eerst, maar op herhaald verzoek, ging hij en hielp Majoor Wijler terecht.

Toen hij terug kwam, stond Kolonel Eybergen aan een moorddadig vuur bloot. Daar de vijand voor geweervuur niet wijken wilde, stelde van der Thijnen voor de wal te beklimmen. Deze voorslag werd aangenomen. Van der Thijnen, met enige officieren en soldaten, liepen over de biezen brug en beklommen de wal, van der Thijnen was de eerste die de borstwering bereikte, op hetzelfde ogenblik, dat een der officieren, dodelijk gewond neerviel. De vijand nam hierop de vlucht. Van der Thijnen zwaaide met zijn hoed en riep: "Komt mannen, de vijand is geslagen, de stad is over".

De Commandant, de Mooij, trachtte de vluchtelingen nog tegen te houden. Evenwel tevergeefs. Hij sneuvelde. Hierop werd bezit genomen van ’t Kasteel met kruithuis. Op de molenwal bij ’t Kasteel trof van der Thijnen een paar tamboers aan. Op zijn verzoek sloegen deze de Prinsenmars. Hierop nam de gehele bezetting van ’t Kasteel, door een panische schrik bevangen, de vlucht. Van der Thijnen bereikte de Hoofdwacht bijna gelijkertijd met Majoor Wijler die Holland vermeesterd had. Enige soldaten waren de Hoofdwacht omgelopen en wilden het kasteel heroveren maar werden gemakkelijk gevangen genomen. 
De Friesche poort was intussen door Kapitein Steven Kling opengebroken, waarop de ruiterij de stad binnentrok.

Op Overijssel werd nog hevig gevochten. De bezetting van het Kasteel was hier naar toe gevlucht en richtte een hevig kanonvuur op de aanvallers. Spoedig werd ook hier, met hulp van Kolonel Eybergen, de strijd beslist, zodat de gehele stad ingenomen was. De ruiterij bezette de markt en vrolijk klonk het Wilhelmus des ingezetenen van Coevorden in de oren.

Ruim 600 Munsterschen werden gevangen genomen. Onder de gevangenen bevonden zich ook de twee dragonders, die uit Groningen gevlucht waren. Hunne komst had in ’t begin wel enigen schrik gebaard, zodat de bezetting 2 maal 24 uur onder de wapenen bleef, maar later werd aan loos alarm gedacht. Waarschijnlijk hierdoor, kwam de bezetting, toen de aanval plaats had, zeer traag opzetten. De beide dragonders werden onder de galg doodgeschoten. Jammer, dat de vreugde over de inneming, bij de burgerij aanmerkelijk getemperd werd, doordat de soldaten de stad plunderden. Zelfs de meubelen van Van der Thijnen, welke deze bij zijn vlucht achtergelaten had, werden niet gespaard. Grote vreugde heerste in geheel Holland, maar vooral in ’t Noorden. In tal van plaatsen werden bidstonden gehouden. Ook aan de Staatse zijde waren nogal verliezen te betreuren, echter niet van belang, als men het gewicht der zaak rekende. Vooral bij de bestorming van het bastion Overijssel werden grootte verliezen geleden. Van der Thijnen kreeg een schot door de jas.

Aan blijken van belangstelling en waardering ontbrak het den deelnemers niet. Rabenhaupt werd benoemd tot Drost van Drenthe en Gouverneur van Coevorden. Tot aan zijn dood 12 augustus 1675 bekleedde hij deze betrekkingen. Zijn lijk werd in een grafkelder in de kerk te Coevorden bijgezet. Van Eybergen werd benoemd tot Kommandeur, Van der Thijnen werd aangesteld als sergeant-majoor welke betrekking hij slechts vier weken bekleedde. Ofschoon hem een akte als kapitein van een compagnie te voet werd aangeboden, weigerde hij dit, waarna hij benoemd werd tot commies der magazijnen. Boven zijn traktement als zodanig, ontving hij een pensioen van ƒ 200,--.

In 1676, toen de oorlog geëindigd was, en de toestanden weer geregeld werden, werd hem, door de Staten van Drenthe een gouden medaille aangeboden. Aan de ene zijde vertoonde deze de aanval op Coevorden, aan de andere zijde het wapen van Drenthe. Door de raad van State werd hem een verguld zilveren beker aangeboden. Deze beker, welke thans nog bij het avondmaal in de Nederlands Hervormde Kerk te Coevorden gebruikt wordt, vertoont aan de ene zijde den aanval op Coevorden. Men ziet hier op de stad Coevorden met de verschillende vestingwerken. Op de markt staat een troep soldaten. Ook de drie punten van aanval zijn zichtbaar, vooral het ene, de aanval op Gelderland, is zeer duidelijk. Tot halverwege de brug kan men de soldaten met vaandels zien, terwijl ruiterij en twee wagens op den voorgrond zichtbaar zijn. Hier en daar rondom Coevorden, zijn troepen soldaten verspreid. Aan de andere zijde prijkt het wapen van Holland. met het randschrift "concordia res parvae crescunt" (Eendracht maakt macht).

De andere beker welke bij het avondmaal gebruikt wordt, is eveneens van oude dagtekening. Aan de ene zijde prijkt een wapenschild, waarop een houd en drie sterren gegraveerd zijn. Boven het schild verheft zich een geharnaste arm, met een zwaard, om welks punt drie sterren geplaatst zijn. Het omschrift luid: "Nicola Buiter, Bilas Guldenhoudt". Aan de andere zijde bevindt zich het wapen van Holland met de randschriften: cocondiae, res pasrvae cresunt en Deus et Fortuna acquirant omnia. Als God en ’t geluk mij beschermen, wie zal mij dan weerstaan. Aan de onderkant der bodem prijken twee wapenschilden waarop vogels afgebeeld zijn. Boven deze wapenschilden prijken de woorden "Fr. Funk, onder het woord commiteerd".

Ook van andere zijde ontving Van der Thijnen veel blijken van belangstelling. In 1675 was hij burgemeester en stadsontvanger van Coevorden. Hij overleed 17 februari 1707. Thans bevindt zich in Coevorden nog een familie, die beweert van Van der Thijnen af te stammen. Lange tijd is de dag van de bevrijding te Coevorden feestelijk herdacht, hetgeen onder andere blijkt uit de stadsrekeningen wegens het ter gelegenheid van die dag aan de gemeente geleverde bieren.

Vooral de burgemeester Bierlingh of Beerlinck beijverde zich steeds om deze dag tot een ware feestdag te bestemmen. Volgens overlevering, zou deze onder verdenking hebben gestaan bij de Munstersen dat hij de stad wilde verraden, in welk geval hem de dood stond te wachten. Door het onverwachte der overrompeling bleef echter zijn leven gespaard.

Uit dankbaarheid werd zijne woning op den gedenkdag steeds schitterend verlicht. Lang na zijn dood, tot in 1772 en 1872. De bijzonderheden van dit laatste feest, hetwelk drie dagen duurde, zijn bij tal van ingezetenen nog zeer goed bekend.

Lees hier het dagboek van Meindert van der Thijnen.

of hier het verslag van Jhr.Mr. F.O.J. Sickinghe uit 1988.

ter gelegenheid van het derde eeuwfeest van het ontzet der stad.

 van dhr. Roel Reyntjes.