Tab Gemeente Coevorden
Terug naar zoeken
Geschilderde reconstructie van Bentheimerpoort

Conclusies: Armenzorg in Coevorden

Type:
Geschiedenis
Kern:
Coevorden
Kenmerken:
Gebeurtenis
Periode:
19e eeuw

De instelling die zich met armenzorg in Coevorden bezig hielden waren: het burgerlijk bestuur, het Gasthuisfonds, de kerkelijke armbesturen en particulieren. Binnen de muren van het vestingstadje waren het de Hervormden die het meest invloedrijk waren. Burgemeester, wethouders, gemeenteraadslieden, Gasthuisvoogden en bestuurders van het weeshuis waren steeds Nederlands Hervormd. Het aantal bedeelden door het Rooms-Katholiek armbestuur bedroeg niet meer dan acht à tien. Het joodse armbestuur bedeelde enkele geloofsgenoten, meer nog werden er bedeeld uit het Gasthuisfonds.

Het cijfermateriaal dat ik vond over het Gasthuisfonds is het meest compleet. In de periode 1814-1854 verdubbelde het aantal bedeelden. Het voor bedeling uitgegeven bedrag werd in die periode maximaal 13% hoger. Hieruit valt een toeneming van de armoede in Coevorden te concluderen. Deze conclusie wordt gesteund door:

  • nauwelijks teruglopende inkomsten van het Gasthuisfonds;
  • een toenemende financiële steun aan armenfondsen door de burgerlijke overheid, vooral na 1841;
  • gelijkblijvende of hogere inkomsten van de diaconie.

Mij is steeds weer opgevallen dat meer dan 50% van de bedeelden wegens ouderdom niet kon werken. Ook was er vaak sprake van weduwen. De bedeling was in die gevallen dikwijls een aanvulling tot een bestaansminimum. Wettelijk bestond er geen recht op bedeling. Wel was er een sterk verantwoordelijkheidsgevoel ten opzichte van de armen. Uit geen enkel stuk is mij gebleken dat verantwoordelijke bestuurders geen steun verleenden met als argument dat een arme er geen recht op had. Als de armenkas slecht gevuld was, werd er gevraagd om subsidie van de burgerlijke overheid. Het is mij niet gebleken dat in een dergelijk geval armen niet bedeeld werden.

Een economische verantwoording van de hoogte van een steunbedrag is niet te geven. Desnoods werd het steunbedrag, al of niet tijdelijk, per arme verlaagd. Dat er een relatie gelegd werd met de kosten van de dagelijkse voeding is mij niet gebleken.

De tientallen armen in Coevorden functioneerden binnen de standengemeenschap met de arbeiders onder aan de sociale ladder. Zij kenden hun bank in de kerk, hoefden niet op steun te rekenen. Zwervers en vagebonden werden hard aangepakt. De raadsleden Woltersom en Van der Scheer hadden een mening die in dit verband typerend is. Kinderen van armen dienden niet geïsoleerd te worden van de kinderen der meer gegoeden. Was er sprake van valide armen door bijvoorbeeld werkloosheid dan moest extra waakzaamheid betracht worden. Op bladzijde negenentwintig geef ik daarvan een voorbeeld.

Het burgerlijk bestuur van Coevorden kreeg steeds meer invloed inzake de kerkelijke armenzorg. Dat bleek uit het feit dat kerkelijke armbesturen vanaf 1841 verantwoording aflegden wat betreft hun financiën. Zij moesten dit wel vanwege tekorten op hun begrotingen. Ook correspondentie over geschillen betreffende het domicilie van onderstand toont dit aan. Burgemeester en Wethouders van Coevorden kregen steeds meer te maken met domiciliegeschillen betreffende lidmaten van kerkgenootschappen.

De kleine gemeenschap die Coevorden was, bracht met zich mee dat de bovenlaag van de plaatselijke bevolking nogal eens meerdere functies in besturen bekleedde of door de jaren heen van zetel verwisselde. Het arm- of weeshuis in Coevorden was in de periode 1814-1854 een zaak van de Hervormde diaconie. Uit geen enkel archiefstuk is mij gebleken dat het burgerlijk bestuur hier directe invloed had. Wel eiste burgemeester B. Slingenberg in zijn hoedanigheid van ouderling opname van een Koninklijk Besluit in een reglement voor voogden en voogdessen van het weeshuis. Dit tehuis voor arme alleenstaande verdient nadere studie.

Hoe is bijvoorbeeld te verklaren dat er zoveel niet-Coevordenaren inzaten? Welke criteria golden er voor al of niet opnemen van arme alleenstaanden in het tehuis? Waarom wilde Harm Weggeman, de voogd van Aleida Frederika Eppink, deze “innocente” graag buiten het weeshuis houden?

Tot slot nog twee opmerkingen:

  • Van een soortgelijke visie als die van een M.M. von Baumhauer of een Athanase Coquerel is mij bij Coevorder armbestuurders niets gebleken.
  • Het woord filantropie vormt een té beladen begrip om het te mogen toepassen op de armenzorg in Coevorden in de periode 1814-1854.

Alle stukken gelezen hebbende lijkt het mij juister te spreken van een sterk gevoel van mede-verantwoordelijkheid.