Tab Gemeente Coevorden
Terug naar zoeken
Kaart van het Gerecht

Drenthe’s strafrecht van dorp naar Coevordens Veste tussen 1400 en 1600

Type:
Geschiedenis
Kern:
Coevorden
Periode:
Middeleeuwen, 16e eeuw

Door J. Poortman, ter gelegenheid van de 8e zitting van de Picardtclub op 10 november 1980 te Coevorden

Ik wil me tot de periode van deze twee eeuwen beperken en dan iets over de rechtspraak meedelen aan de hand van de rekeningen van Drost Engelbert van Ensse uit de periode 1557-1565 als kastelein van Coevorden en Drost van Drenthe. Deze was daarmee tot wederopzeggens toe belast en had op te komen voor ’s Koning Philips II’s rechten: Het beheer der Domeinen als steun voor de rentmeester daarvan, de handhaving van het recht en de wet in de breedste zin en moest als “ombudsman” de ingezetenen met raad en daad bijstaan. Daarvoor ontving hij 400 carolus guldens van 20 stuivers met emolumenten in ’t vrij gebruik van landerijen en het recht op vrije brandstof, turf.

Hij werd terzijde gestaan door de door hem benoemde landschrijver, de griffier dus, moest voor eigen rekening twee panders aanstellen plus één gevangenbewaarder. Verder had hij boden om berichten en bevelen over te brengen, wier diensten hij in rekening mocht brengen. Ook kreeg hij 1/3 van alle boeten en breuken als vergoeding. Wat de rechtshandeling aangaat kunnen we in deze periode drie fasen onderscheiden.

Eerste fase

In de eerste fase geschiedt alles volgens “older gewoonte”, waaruit mijns inziens volgt dat Professor Meyer’s opvatting als zou Drents recht stoelen op Fries recht op dit terrein voor die tijd stellig niet van toepassing is. In deze periode is de kleine dorpsgemeenschap nog zelfstandig en handelt daarnaar. De plaatselijke bevolking “vangt” een vreemde overtreder of misdadiger en houdt die onder leiding van de Schulte drie dagen vast op eigen kosten. Binnen 14 dagen moet deze hem dan berechten: eventueel veroordelen of vrijlaten en hij mag hem laten terechtstellen, waarbij de dorpsbevolking moet assisteren door de “kring te sluiten”. Vandaar dat op verschillende plaatsen in Drenthe de naam galgenkamp voorkomt. Zo bijvoorbeeld te Meppel en Ruinen.

Tweede fase

In de tweede fase wordt het begrip uitgebreid: dan wordt ook het inmiddels verleende Landrecht genoemd naast het recht volgens older gewoonte. Is er een misdaad gepleegd dan moet de Schulte de dader binnen 3 dagen inleveren bij de Drost, die hem laat opsluiten in de gevangenis van het kasteel, het geval onderzoekt en als dit duidelijk is hem veroordeelt volgens vaststaande normen, maar die hem moet laten terechtstellen op de plaats van het misdrijf. Een sprekend voorbeeld hier van is een gepleegde doorslag te Pesse, dat duidelijk laat zien wat er al moest gebeuren voor het vonnis voltrokken kon worden in deze periode.

Drie vagebonderende soldaten waren daar gaan eten bij één van de boeren. Daarbij maakte één van hen, Jonkhart van Woltersum, ruzie met de gastheer en schoot hem op de mestvaalt dood. De toegesnelde boeren grepen het drietal en brachten het naar de Drost te Coevorden. Ze waren verplicht dit te doen als aantasters en kregen dus ook niet de gewone beloning van een goudgulden zoals de Schulte. Het geval was duidelijk evenals het vonnis: op doodslag stond de doodstraf. Onmiddellijk stuurde de Drost boden naar de Schulten van de omliggende gemeenten tussen Coevorden en Pesse met het bevel wagens gereed te houden voor vervoer van het gezelschap: de beul, de panders. oppassers onderweg. Overnacht moest worden in de vicarie van Borck (Westerbork) waar de gevangenen bewaakt werden door boeren, die daarvoor betaald werden met 14 stuivers.

Derde fase

De Pastoor te Pesse werd per bode gewaarschuwd, want de veroordeelde moest “christelijk” sterven. Daarop werd de galg opgericht en moesten de boeren uit de omliggende kerspelen de mannen leveren, die de kring moesten sluiten. Toen dat alles in orde was werd Jonkhart “metten sweerde verrechtveerdigt”, zijn hoofd op een staak gezet. En daarna kon het gezelschap terugreizen naar Coevorden. Het gehele drama had als gewoonlijk in snelrecht 9 dagen geduurd. De kosten werden echter te hoog gevonden en daarna werd dan ook economischer gewerkt. De terechtstellingen moesten daarna plaatsvinden op ’t Hoge Loo bij Coevorden, waar bij elke executie de galg werd opgericht en weer afgebroken. Dit was de derde fase.

De straffen waren vastgelegd. De doodstraf in verschillende vorm stond op de volgende delicten:

  • diefstal op heterdaad;
  • diefstal met braak en of moord;
  • moord;
  • brandstichting;
  • verkrachting van vrouwen.

De Politiemacht

De Drost moest 2 panders, gerechtsdienaars, voor eigen rekening aanstellen. Hij had boden als informateurs en voor ’t rondbrengen van bevelen, verder was de Schulte zijn wakend oog. Deze kon zich bij overmacht bijvoorbeeld door rondzwervende Heijdens, dit zijn zigeuners of vagebonderende, werkloze soldaten, de torenklok doen luiden en dan moest elke volle boer 2 en een keuterboer 1 man leveren. Nalatigheid kostte 15 en later zelfs 30 mark.

De Beul

Drenthe had geen beul, maar de Drost werd op arbeidscontract geholpen door de Groninger beul. Deze kreeg 5 goudguldens voor een terechtstelling en 15 stuivers voor elk examen, had reis- en verblijfskosten vergoed naast emolumenten. Hij moest gehaald en gebracht worden en de Drost moest een borgstelling afgeven opdat hij “onbeschadigd” in goede staat teruggeleverd werd.

Zo ging hij van Coevorden naar Emmen, waar de boeren hem terugbrachten volgens tarief. Hij voelde zich zeer belangrijk en ’t kwam voor dat hij zo abnormaal veel dronk, dat de Drost hem “aan zijn contract moest houden”.
Zijn werk was allereerst het “examineren” van de gevangene. Die werd op de pijnbank vastgebonden, met de roede bewerkt in de bekkenstreek of uitgerekt. Meestal volgde dan een bekentenis, maar soms moest het werk tot drie keer overgedaan worden.

De bekentenis werd genotuleerd door de landschrijver en daarna in protocol gebracht. De volgende dag moest deze bekentenis dan “buiten pijn en banden” worden herhaald. Bij dit onderzoek moesten onder Van Ensse tegenwoordig zijn: hijzelf, de landschrijver-griffier met de Schulte en 2 schepenen van Coevorden. Hij wilde nimmer alleen een verhoor afnemen.

De zware gevallen werden betrekkelijk gemakkelijk afgewerkt. Doch soms werden personen binnengebracht, die minder kwaad bedreven hadden. Dan moest bij twijfel door de Drost geïnformeerd worden in hun geboorteplaats, hun woon- of verblijfplaats of de plaats waar ze een alibi hadden opgegeven naar hun doen en laten en dat duurde soms lang. Soms meer dan 100 dagen. Dit weten we uit de declaraties voor het eten dat de Drost verstrekt had ad 4 stuivers per dag. Werd er dan nog getwijfeld, dan moest te Zwolle het advies van een rechtsgeleerde worden ingewonnen, in die tijd hoorde Drenthe onder Overijssel!.

De opgepakte patiënten kwamen uit de verre omgeving, maar er komen ook loslopende jongens voor uit Luik en Amsterdam van een leeftijd van 14 en 10 jaar. De laatste is weggelopen, lijdt aan toevallen en de Drost is zo begaan met de ouders, dat hij het jonkie met z’n eigen rijtuig naar Zwolle laat brengen en hem daar op de boot zet voor Amsterdam. Een wondere wereld!

Er is een helderziende vrouw bij, die een wortel in de vorm van een mannetje bij zich draagt. Ze beweert, dat ze daarmee verloren of geroofde voorwerpen kan opsporen, maar ze blijkt zo nu en dan aan krankzinnigheid te lijden en wordt Drenthe uitgezet samen met de persoon met wie ze optrok.

De Gevangenis

Dit was een lokaal in het kasteel, dat door de oorlogshandelingen der voorafgaande jaren zeer gehavend was. Het was een kleine ruimte en de hygiënische toestand er in was zo, dat een chirurgijn die een gevangene behandeld had, zijn rekening indiende met de opmerking, dat hij dit niet nog een keer wenste te doen, omdat de zieke zo in zijn eigen vuil lag, dat het niet te beschrijven is. Daarop werden halve vaten en teertonnen gekocht en geplaatst, waarin het vuil gedeponeerd kon worden. Dat de gevangenen soms zwaar gehavend binnengebracht werden leert ons dit geval, maar ook de terechtstelling van iemand die opgehangen moest worden en die “gaan nochte staan kon” en door de beul met een lier opgetakeld moest worden. Dit kwam natuurlijk wel op zijn rekening als extra werk.

De gevangenis was zo gammel, dat het 2 ingeslotenen lukte met een ijzer de stenen uit de muur te peuteren om door het gat te ontkomen. Per jaar mocht de Drost 50 goudgulden voor onderhoud besteden. Maar dit hielp niet. Daarom komt in een rekening een bedrag van ± 1800 goudguldens voor, zijnde kosten van vernieuwing en verbetering.

De straffen

Buiten de vrijspraak meestal gepaard gaande met het verbod ooit weer in Drenthe te komen kwamen voor:

  • geseling;
  • brandmerken;
  • het over de tronie snijden bij vechtersbazen;
  • worgen;
  • verbranden met buskruit;
  • smoken (laten stikken door rook van apart daarvoor gekochte turf);
  • ophangen;
  • onthoofden (als het hoofd op een pin gezet werd, was dit bijzonder onterend).

Soms werden de emblemen van de gepleegde misdaden boven de veroordeelde aan de galg gehecht.

  • een iemenhuve – bijenkorf – voor een dief van bijenkorven;
  • een brandbrief voor iemand die dreigbrieven rondgezonden had;
  • een zwartmaker (als de inbrekers hun gezicht zwart hadden gemaakt;
  • een pistool (waarmee geschoten was).

Uit alles spreekt als kern het “oog om oog en tand om tand” als principe. Zeer sprekende voorbeelden daarvan hebben we bij verkrachting. Als een bende van vijf personen de beest uithangt en inbreekt wordt een meisje door twee personen verkracht. Edoch het gezelschap wordt in Beilen gegrepen en de laatsten krijgen bij hun doodvonnis als extra straf, dat hun de voorbroek met hooi opgevuld wordt. Dat wordt in brand gestoken en met gloeiende tangen wordt hun de borst opengereten voor ze in de turfsmook stikten en opgehangen werden.

Dat kwam ook nog voor in de 18e. eeuw. Daar had bij een inbraak aan de Knijpe bij Meppel een boef de boer volgestopt met stro in zijn broek en hem zo in brand gestoken. Gegrepen, trof hem later in Assen hetzelfde lot vóór zijn terechtstelling, waarbij hij geradbraakt werd.

In van Ensses tijd kwam het ook voor dat de gevangenis te klein was. Zes of zeven personen konden er niet in. Daarom werden ze ondergebracht bij inwoners, die een ruimte hadden waarin ze veilig opgesloten konden worden. Toch lukte het een enkele maal een slimme knaap de benen te nemen. Zoals een 14-jarige uit Luik. Zelfs dat kwam in de kasteelcel voor. Een ingeleverde simuleerde doodziek te zijn. Daarom riep hij de bewaarder en vroeg die een dronk waters. Deze ging dat halen, liet de deur aanstaan en toen hij terugkwam was de vogel gevlogen. De volgende dag gokte de pander, dat hij naar Friesland gevlucht kon zijn en hij achterhaalde hem onder Ruinen, waarop hij de vluchteling weer meenam, die nu zijn dood niet ontliep.

Ook in die dagen waren sommige Schulten belust op de vanckpenninge. Bij ’t minste of geringste bijvoorbeeld het vragen om wat brood werd iemand opgepakt en opgezonden, zowel uit Meppel als Schoonebeek. Vrijgelaten meden ze dan Drenthe wel. Dat deden de ware broeders in het kwaad niet, ook al waren gebrandmerkt en voor het leven uit de Landschap verbannen.

Toen het Noorden onder de Republiek gebracht was door de prinsen Maurits en Willem Lodewijk en Drenthe zelfstandig werd, maar door de Zeven Provinciën niet volledig als zodanig erkend werd, verlegde het Provinciaal Bestuur zijn zetel naar Assen, waar sindsdien ook de rechtspraak plaats vond. Daarvoor werd eerst 1 gevangenis gebouwd, waarin de boeven gezamenlijk opgesloten werden. Dat was voordelig, maar zo konden ze gemakkelijk hun verklaringen in overeenstemming brengen. Vandaar dat er spoedig nog 2 gelegenheden voor separate bewaring bijkwamen.

Ingezetenen

Tot dusver gold het besprokene alleen voor misdadigers uit den vreemde. De ingezetenen van de landschap kwamen er meestal gemakkelijker af, al bestond voor hen ook een vast tarief van straffen. Vechten op jaar- en vrijmarkten kwam veel voor. Doodslag ook. Dat kostte de dader dan 25 goudguldens of het dubbele als het op de vrijmarkten gebeurde.

Een opvallende mededeling uit Van Ensse z’n tijd levert jonker Mathias van Echten, die zich ook aan doodslag bezondigde maar gratie vroeg, als “sijnde edelman ende een aerm jonkerken”. De Drost wilde hem die wel verlenen, maar de Rekenkamer in Den Haag weigerde dit tot 2 keer toe. Ook al betoogde de Drost dat hij dit voorstelde in deze turbulente tijd omdat de jonker een grote roeper (schreeuwer) was, die veel invloed kon uitoefenen bij het nakomen van verordeningen en besluiten in Drenthe. Typisch dus een geval van machtsgevoel ook bij de arme adel.

In mijn “Strijd tegen de misdaad in Drenthe” dat dit jaar bij Krips Repro uitkomt, wordt behalve de besproken periode dit alles uitvoerig behandeld aan de hand van vonnissen, maar wordt tevens een breed overzicht gegeven over de zeer moeilijke periode tot 1800, waarin naast het optreden van zigeuners voor het eerst ook de invasie van misdadige “smousen”, dat is joodse misdadigers uit Duitsland, wordt behandeld aan de hand van onbekende documenten, interessante gegevens en signalementen.

Rankweil, september 1980.