Tab Gemeente Coevorden
Terug naar zoeken
Synagoge Coevorden omstreeks 1970

De Nederlandse Joden

Type:
Collectie
Kern:
Coevorden
Kenmerken:
Gebeurtenis
Periode:
16e eeuw, 17e eeuw, 18e eeuw, 19e eeuw, 20e eeuw tot de Tweede Wereldoorlog, Tweede Wereldoorlog 1940-1945

Geschreven door dhr. Lex Bos.

Als we de geschiedenis van de Joden in Nederland bekijken, valt het op dat we deze geschiedenis in drie perioden kunnen verdelen:

I. De periode tot het rampjaar 1349
II. De periode van ± 1400 tot de Franse Tijd
III. De Franse tijd tot heden

Kerkstraat met synagoge
Kerkstraat met synagoge in Coevorden

I. De periode tot het rampjaar 1349

De eerste Joden zijn waarschijnlijk als kooplieden, handelaren en dergelijke met de Romeinen meegetrokken naar Gallië en het Rijngebied. Het oudst bekende “Judenviertel” is dat van Keulen (± 331 na Christus), terwijl Parijs in 582 al een synagoge had. Daarna worden Joodse vestigingen gemeld in Metz (888), Mainz (906), Keulen (1012) en Trier (1066). Bovendien is het bekend dat in 1290 de Joden uit Engeland zijn verdreven waarvan er een vermoeden is dat zij naar onze streken zijn gevlucht.

Eerste gegevens

De eerste gegevens over Joden in ons land vinden we in een Maastrichtse schepenbrief uit 1295, terwijl in 1325 de eerste Joden in Gelderland opduiken. Daarna volgen al vrij snel gegevens uit Holland, Utrecht, Zeeland en Overijssel. Uit de drie noordelijke provincies zijn in de eerste periode geen gegevens bekend. Dat er toch wel Joden in deze streken hebben gewoond; in elk geval bij onze oosterburen mag blijken uit een oorkonde van 19 mei 1348 waarin wordt vermeld dat Reinhold van Coevorden samen met Johan Vinke von Holt geld schuldig is aan een Joodse geldschieter Vivus, zoon van Isaäk van Schüttorf.

De toename van het aantal Joden in ons land in de eerste helft van de 14e eeuw laat zich verklaren uit het feit dat de Jodenbuurten van onder andere Keulen, Worms en Mainz overbevolkt raakten. Het gevolg was een trek naar het oosten en het westen en uit het feit dat de Joden in 1306 uit Frankrijk verdreven werden. Dat de Joden het bepaald niet gemakkelijk hadden in deze periode bleek al uit de verdrijving uit Engeland en Frankrijk. Het was vooral de kerk die de haat predikte tegen “de moordenaars van Jezus”. Doordat de verschillende beroepen verenigd waren in organisaties met een sterk religieus karakter, bleef ervoor de Joden weinig anders over dan de handel in tweedehands goederen of het optreden als geldschieter. De onverdraagzame houding van de kerk ten opzichte van de Joden, in die tijd herkenbaar aan de Jodenhoed of de Jodenlap, bleef niet zonder gevolgen.

Het begon al met de moorden op Joden tijdens de kruistochten van 1309 en vond zijn triest hoogtepunt in het rampjaar 1349. In 1346 en 1347 heerste er in Europa een grote hongersnood ten gevolge van het mislukken van oogsten. Toen bovendien in 1348 de pest uitbrak in Europa zocht de grote massa een object op zich op te wreken. Waren dit eerst de verminkten en de melaatsen, al vrij spoedig werden de Joden als de grote boosdoeners gezien. Voor de grote massa was het feit dat de Joden immuun bleken voor “de zwarte dood” het beste bewijs van hun schuld. Dat de oorzaak lag bij de betere hygiëne van de Joden kon men toen zelfs niet vermoeden. De gevolgen van deze Jodenhaat en Jodenvervolgingen waren verschrikkelijk, hele Joodse gemeenschappen werden uitgemoord. Zoals bijvoorbeeld eind augustus 1349 in o.a. Arnhem, Deventer, Zutphen, Gouda en Utrecht. Was deze massamoord op de Joden eerst een uiting van machteloze woede van een opgezweepte volksmassa, later kwam het roofmotief meer op de voorgrond. Slechts zeer weinigen wisten dit rampjaar te overleven. Gegevens over deze ramp zijn opgetekend in de Haskoras Neschomaus, Joodse gedenkboeken waarin slachtoffers herdacht worden. Dit rampjaar 1349 kan beschouwd worden als de afsluiting van de eerste periode van het Europese Jodendom.

II. De periode van ± 1400 tot de Franse Tijd

Na dit rampzalige jaar 1349 zijn er praktisch geen Joden meer in ons land, maar al vrij spoedig komen vanuit Westfalen weer Joden naar hier. In 1380 is er al weer sprake van een Joodse kolonie in Nijmegen, terwijl in 1426 een Jood in deze plaats een huis huurt “ten gebruike voor alle Joden” hetgeen wijst op een Joodse gemeenschap van zeker vijftien gezinnen. Ook in Arnhem is in 1439 al weer sprake van een Joodse gemeenschap. De haat tegen de Joden is echter nog diep geworteld hetgeen o.a. tot uiting komt in de aparte wijken voor de Joden en het verplicht dragen van het zogenaamde Jodenteken, een “silveren Joedenhoede”. Als omstreeks 1500 alle Joden uit de Duitse rijkssteden worden verjaagd, trekken de meeste van hen naar het oosten en vestigen zich o.a. in Polen, Bohemen en Hongarije. Anderen proberen zich, al trekkend tussen de verschillende steden, met handel in leven te houden.

Ook in Nederland verjagen de meeste steden hun Joodse inwoners, in een enkele plaats weet men zich echter te handhaven, veelal door zich door doop aan de vervolgingen te onttrekken. Kort na 1500 zijn de Joden dan ook bijna overal in ons land verdwenen. In 1544 laat men in Nijmegen echter al weer Joodse gezinnen toe en omstreeks die tijd zien we ook Joodse inwoners in onder andere Roermond, Venlo, Grave en Bommel. In 1573 krijgt een Jood toestemming zich in Groningen te vestigen en in 1580 heeft Sittard een groep Joodse slagers. In het begin van de 17e. eeuw geven dan een aantal Hollandse steden zoals: Amsterdam (1592), Alkmaar (1604), Haarlem (1605) en Rotterdam (1610) toestemming tot vestiging. De Staten van Holland beslissen dan dat elke stad vrij is Joden al dan niet toe te laten. Wel laten zij bepaalde beperkingen gelden zoals uit een verordening uit 1616 blijkt.

Verordening

In deze verordening stonden onder andere de volgende bepalingen voor Joden:

A – Verbod het christendom in woord of geschrift te smaden;

B – Verbod een christen tot het Jodendom te bekeren;

C – Verbod van seksuele omgang met christenvrouwen, zelfs met hoeren.

Tot nu toe was er bijna steeds sprake van Joden die uit Duitsland naar ons land kwamen. Een heel andere groep vormen de Joden uit Spanje en Portugal. In Spanje werden de Joden gedurende de gehele 15e. eeuw streng vervolgd. Het gevolg was dat velen zich lieten dopen, de zogenaamde Marranen, of vluchtten naar Portugal en later naar Noord-Afrika en Italië. Het zijn vooral de Marranen die tijdens de 80-jarige oorlog naar ons land vluchten en zich vestigen in het westen van ons land, vooral in Amsterdam. Zij gaan, eenmaal hier gevestigd, weer over tot hun oude geloof, in het begin in het geheim uiteraard.

Tussen deze Joden uit Spanje en Portugal, de Sefardiem en hun geloofsgenoten uit Duitsland en Polen, de Asjkenaziem, bestond een groot verschil. De eersten vormden een meer geselecteerde groep. Gekomen uit een eerst mohammedaanse omgeving en later gedoopt, waren ze meer aangepast aan de Europese cultuur en naar West-Europese begrippen beschaafder dan hun geloofsgenoten uit het Oosten. Deze hadden meer geïsoleerd geleefd met als gevolg dat zij de Joodse gewoonten en gebruiken veel beter kenden en naleefden. Bovendien waren de Spaanse en Portugese Joden vaak welgestelde kooplui, terwijl de Joden uit Duitsland en Polen vaak berooide vluchtelingen waren die uit hun land waren verdreven. Vooral de Kozakkenopstand in Polen in 1648 heeft velen naar ons land doen vluchten.

Drenthe

Wat de Joodse vestigingen in de provincie Drenthe betreft: “Koopman Michiel” is waarschijnlijk de eerste Jood die zich in Drenthe vestigt in Hoogeveen in 1691. Hierna volgen Coevorden, 1697 en Meppel, 1742. Al deze Joden zijn afkomstig uit Westfalen. Tot 1795 waren de Joden gebonden aan allerlei voorschriften. Zo konden ze bijvoorbeeld geen lid worden van een gilde en moesten ze een speciaal voor hen vastgestelde eed af leggen in rechtszaken. Bovendien kon elke stad of ieder dorp zelf over toelating of niet-toelating van Joden beslissen. Als toelating werd beslist had elke stad weer zijn eigen beperkende voorwaarden.

Een mooi voorbeeld van deze beperkende voorwaarden was een publicatie van 20 november 1782 van de Drost en Gedeputeerde Staten der Landschap Drenthe. Zoals uit deze publicatie blijkt, mochten zich maar drie Joodse gezinnen per Drentse kerspel vestigen. Dit waren dan altijd een slager, een koopman en een vilder. De laatstgenoemde moest aan de buitenste rand van het dorp gaan wonen in verband met het besmettingsgevaar en de stank. Het beroep van vleeshouwer kwam trouwens erg vaak voor bij de Joden. Wellicht omdat de christenen uit een soort bijgelovigheid dachten dat de Joden, uit hoofde der oude reinheid, beter en zuiverder waren in het slachten van het vee. Aan het eind van de 18e eeuw werd de houding tegenover de Joden iets toleranter en werd de hand nog wel eens gelicht met het naleven van allerlei bepalingen. De grote ommekeer kwam echter pas in de Franse Tijd.

III. De Franse Tijd tot heden

De Franse tijd, met zijn vrijheid, gelijkheid en broederschap, bracht voor de Joden de grote ommekeer. Zij kregen nu in snel tempo dezelfde rechten en plichten als de andere burgers.

Een paar voorbeelden:
1796 – De emancipatie van de Joden in de Bataafse Republiek-vrijheid om zich te vestigen waar ze wilden.
1806 – Het Landschapsbestuur van Drenthe bepaald: niemand kan belet worden woningen aan Joden te verhuren.
1808 – De Landdrost van Drenthe meldt aan het Hoge Bestuur: tussen Joden en christenen is geen onderscheid meer, dezelfde behandeling, gelijke rechten, voorrechten en lasten.

Na de Franse tijd zien we een snelle stijging van het aantal Joodse inwoners. Wat Drenthe betreft, vooral door vestiging vanuit de Duitse grensgebieden. In 1808 telde Drenthe 784 Joodse inwoners, in 1830 al 1168 en in 1860 al 2178. De grootste concentraties vinden we dan in Hoogeveen, Coevorden en Meppel. Vele Joden vestigen zich bovendien op het platteland in verband met hun handel.

Aan het eind van de 19e eeuw zien we daarentegen een trek uit de dorpen naar de grotere plaatsen, de verbeterde wegen vergemakkelijken de handel. In de dertiger jaren van de 20e eeuw ontstaat er een grote belangstelling voor het zionisme en voor Palestina. Vele Joden emigreren dan naar Palestina, vooral ook omdat in Duitsland de Jodenvervolgingen beginnen.

Dan breekt in 1940 weer een zware tijd aan voor de Joden in ons land. Het begint met allerlei bepalingen tegen de Joden en het eindigt met de deportatie naar de vernietigingskampen. Weer treft een zware slag de Joden in Europa. Van de 12 miljoen Europese Joden wordt ongeveer de helft vermoord. Wat de provincie Drenthe betreft: na de oorlog keren van de ruim 2000 Joden maar ongeveer 150 terug en bestaan er op papier nog slechts onafhankelijke Joodse gemeenten in Assen, Meppel, Hoogeveen en Emmen. Van het echte Joodse leven is in Drenthe dan eigenlijk geen sprake meer.

Met de stichting van een Joodse staat in 1948 komt er voor veel Joden eindelijk een eind aan hun omzwervingen. Of het hun ook vergunt is nog eens in vrede met andere volken te leven zal de toekomst moeten leren. Na alle ellende, die in de loop van de geschiedenis over hun hoofden is gekomen, hebben ze er zeker recht op.